General use

English Dutch
Sometimes Soms
Always Altijd
Never Nooit
Often Vaak, dikwijls
Usually Gewoonlijk
Now Nu
And En
But Maar
Or Of
Where Waar
Here Hier
There Daar
Also, too, as well Ook
Much, many Veel
A, an

Een
Another

Ander(e)
Already Reeds, al
Perhaps Misschien
Who Wie
What Wat
Where Waar
Why Waarom
When Wanneer
How Hoe
If Als